Universiteit Utrecht en Koloniale Kennis
Bio
Henk van Rinsum was jarenlang verantwoordelijk voor de universitaire ontwikkelingssamenwerking aan de Universiteit Utrecht. Hij promoveerde in 2001 op een dissertatie getiteld: Slaves of Definition; in Quest of the Unbeliever and the Ignoramus en publiceerde in 2006 Sol Iustitae en de Kaap; een geschiedenis van de banden van de Utrechtse universiteit met Zuid-Afrika. Hij is als ‘research fellow’ verbonden aan de universiteit van Stellenbosch in Zuid-Afrika. In 2023 publiceerde hij het boek Universiteit Utrecht en Koloniale Kennis; Bestuderen, Bemeten en Beleren sinds 1636. Henk van Rinsum geeft in dit boek een diepgaande beschrijving van het koloniale verleden van de Universiteit Utrecht vanaf haar stichting in 1636. Hij beschrijft de ontwikkeling van (wetenschappelijke) kennis en kennisoverdracht over en in de Nederlandse kolonies, met name in Nederlands-Indië. Dit koloniale verleden is ook het kader waarin de Universiteit Utrecht betrokken raakte bij slavernij en de afschaffing daarvan. In dit artikel neemt hij je mee door de rode draad van zijn boek.
De Universiteit Utrecht is in 1636 gesticht en vanaf het begin is er een relatie geweest met de ‘kolonie’. Al snel werden in Utrecht opgeleide predikanten uitgezonden naar de ‘handelskerken’ onder beheer van de West-Indische Compagnie en de Verenigde Oost-Indische Compagnie. Deze predikanten hebben de theologie van met name Voetius (1589-1676) en Hoornbeeck (1617-1666) meegenomen in hun nieuwe wereld. De theologie van Utrecht was de theologie van het ware gereformeerde geloof en de publieke gereformeerde kerk.
De nieuwe wereld binnenhalen
Deze nieuwe wereld was ook een wereld van mensen met andere religies, met andere talen, een wereld van planten en dieren die tot dan toe onbekend waren. En deze nieuwe wereld werd, ook door mensen van de universiteit van Utrecht, geclassificeerd, verzameld, getekend, beschreven en zo binnen ons kennisveld gehaald. En deze kennis was macht.
Van exploratie naar exploitatie
Bij de groei van de koloniale samenleving, met name in de tweede helft van de negentiende eeuw, bleek de zucht naar exploratie om te slaan naar exploitatie en naar – de voor de nieuwe natuurwetenschappen zo essentiële – experimenten. Diverse disciplines konden zich in deze periode ontwikkelen dankzij het feit dat Nederland een koloniale grootmacht was.
De natuurwetenschappen zoals biologie, geologie en farmacie hebben in hun wetenschapsontwikkeling enorm geprofiteerd van de koloniën. Eind negentiende, begin twintigste eeuw was er sprake van een circulaire beweging van Nederlandse academici met name in de bètawetenschappen, opgeleid in Nederland aan Nederlandse universiteiten. Zij vonden een arbeidsmarkt in de kolonie. Zij deden onderzoek in proefstations of namen deel aan expedities en verzamelden materiaal (ook menselijk materiaal!). Terug naar Nederland, keerden zij terug naar de academische wereld en vervolgden – wetenschappelijk verrijkt ín en dóór de kolonie - hun academische carrière.
Met name de biologie heeft zich onder de bezielende leiding van F.A.F.C. Went (1863-1935), hoogleraar Botanie in Utrecht van 1896-1933, afgebeeld op het paneel, vooral door onderzoek in de koloniën als moderne experimentele discipline kunnen ontwikkelen. Het was Went die zijn studenten aanspoorde om naar Indië te gaan omdat de onderzoeksmogelijkheden daar legio waren
“Ik zie in mijn verbeelding Java, omgeven door een aureool van zonneschijn, dat zijn schatten voor U openlegt, dat U toewenkt, U toeroept om uit uw mistig vaderland te trekken, om aan de andere zijde van den evenaar den naam van Nederland hoog te houden!” - F.A.F.C. Went
Zuivere wetenschap in de kolonie x zuiver koloniale wetenschap
Het was Went die het zuiver wetenschappelijk onderzoek als dimensie van beschaving in de koloniën propageerde. Went beweerde “dat, waar het moederland hier (dus ook de universiteit van Utrecht) achterlijk gebleven is, de koloniën in zekeren zin als baanbrekers zijn opgetreden.” En met de resultaten van dit onderzoek werd de exploitatie van de kolonie ook versterkt. Heel mondjesmaat mochten Indonesische medewerkers en studenten daar en hier ruiken aan deze wetenschap.
De Oliefaculteit
Het koloniale verleden van de universiteit komt wel heel pregnant naar voren in de Indologische faculteit die in 1925 van start gaat. Men sprak van de Oliefaculteit of soms de Suikerfaculteit omdat de olie- en suikerheren deze opleiding van de bestuursambtenaren in Indië financieel mogelijk gemaakt hebben. De ‘ideologie’ van deze faculteit was van een wel zeer conservatieve snit waarbij door één van de hoogleraren van deze faculteit openlijk werd geschreven dat wij het ‘auteursrecht’ op de kolonie hadden en daarmee het recht op de inkomsten. ‘Wij’ hadden immers beschaving gebracht.
“Bruinhuidig maar blankbezield”: superioriteitsdenken, ook vanuit Utrecht
In dit koloniale verleden was er telkens de confrontatie met slavernij. In 1669 schreef Johan Basselier, UU-alumnus en zendeling in Suriname:
“Om niet alleen onse Christen jeugt maar ook die van uytlandsche en ingebore duysterlingen in’t ligt van de zonne der geregtigheyd op te queecken, en daarin te leeren wandelen, terwijl ’t nog boven de kimmen van onsen horizont is.”
“Zonne der geregtigheyd” lijkt een rechtstreekse verwijzing naar het motto van zijn alma mater in Utrecht Sol Iustitiae illustra nos.
In 1676 studeerde Adrianus de Meij (…. - 1699) theologie in Utrecht. Adrianus was de zoon van een Nederlandse VOC-official en een lokale vrouw in het toenmalige Paleacatte, Coromandel, de zuidoostkust van India. Na zijn studie in Utrecht ging hij naar Ceylon en werd in 1677 rector van het zogenoemde Malabaarsch seminarie in Naloer dat erop gericht was lokale jonge mannen op te leiden. Deze UU-alumnus die het goed met zichzelf getroffen had, was predikant, was rector van het seminarie en… hij bezat meer dan dertig personen in slavernij.
Rond 1750 studeerden Willem Juriaan Ondati (vader van de bekende patriot Pieter Philip Juriaan Quint Ondaatje) en Hendrik Philipz theologie in Utrecht. Zij waren afkomstig uit Ceylon. In de krant werd bij hun terugkeer vol lof gesproken over dezen: “beiden van d'Oosterse Zwarte Natie […] deeze wel bruinhuidige maar blankbezielde Oosterlingen”.
En dan het voorbeeld van Nicolaas Beets over de slavernij. Zeker, Beets, dichter, schrijver, predikant en hoogleraar kerkgeschiedenis en ethiek vanaf 1875, was tegen de slavernij. Hij dichtte daarover en schreef de zinnen:
Wij zijn wel zwarten, Maar hebben harten, Zoo goed als gij. En zoo uw harten beter zijn, Verlost dan de onzen van de pijn!’
Uytlandsche en ingebore duysterlingen”, “Wij zijn wel zwarten maar hebben harten”, “bruinhuidige maar blankbezielde Oosterlingen”! Dit is de rode draad die het Utrechtse koloniale verleden loopt. De universiteit is voortdurend vanuit een sterk westers- koloniaal superioriteitsdenken in contact gekomen met die Andere, die nog-niet-gelovige (en dan natuurlijk ‘ons’ christelijk geloof) en die ‘nog-niet-ontwikkelde’. Dit superioriteitsdenken is geworteld in de (westerse) moderniteit die een noodzakelijke pendant heeft in de kolonialiteit van de Ander. En dit superioriteitsdenken en slavernij liggen griezelig dicht bij elkaar.
Van kolonie naar dekoloniseren
Na de Tweede Wereldoorlog werd de kolonie een ‘onder-ontwikkeld’ land, daarna een ‘ontwikkelingsland’, ‘de Derde Wereld’ of zoals de landen zichzelf noemden de ‘niet- gebonden’ landen. Ook Utrecht hielp bij de opbouw van onderwijs en onderzoek in Afrika, Azië en Latijns-Amerika. Universitaire ontwikkelingssamenwerking heette dat toen. Zelf heb ik jaren in die universitaire ontwikkelingssamenwerking gewerkt. Zeker, ik was misschien wel één van de seculiere zendelingen die in Azië en Afrika vertelde hoe een ‘echte’ universiteit eruitzag en aanbood om dan hulp te bieden (ontwikkelingshulp).
Inzicht in ons koloniale verleden geeft ook suggesties hoe wij ons als universiteit op moeten stellen in de discussies over ‘dekolonisatie’. ‘Dekolonisatie’ betekent dat we als universiteit nauwe banden hebben met universiteiten in landen die we nu als ‘voormalige koloniën’ zien. Streef dan naar echte wederkerigheid en laat je dan regelmatig kritisch bevragen door de collega’s daar: zijn we van onze koloniale preoccupatie af, zijn we van onze sporen van die superioriteit af?