Waarom de focus op talent jongeren belemmert in hun keuzes

“Wat zijn jouw talenten?” is een veelgestelde vraag binnen loopbaanoriëntatie en begeleiding (LOB) in het voortgezet onderwijs. Het klinkt als een positieve manier voor jongeren om te reflecteren op zichzelf. Talent suggereert namelijk dat je als jongere iets unieks hebt, iets waar jij specifiek goed in bent en dat het volgen van je talent bijdraagt aan het maken van een goed gefundeerde studiekeuze. Veel studiekeuzemethoden stellen daarom het achterhalen van talent centraal. Zo bestaan er tientallen online tests die jongeren inzicht geven in hun talenten in de vorm van kleurtype testen, kernkwaliteiten of vaardigheden waar ze in uitblinken. Maar hoe behulpzaam zijn talenten, en de bijbehorende tests écht?

In een tijd waarin jongeren steeds meer opties hebben en waarin ze verwacht worden om keuzes te blijven maken in hun vervolgonderwijs (e.g. minor en masterkeuze) en verdere carrière kan talent zekerheid en houvast geven over deze keuzes heen. Onderzoek laat echter juist zien dat het denken in termen van talent jongeren kan beperken in hun keuzes. Hieronder leggen we uit waarom dat zo is en wat een beter alternatief is.

De theorie: van talent naar interesse

Een talent wordt doorgaans gedefinieerd als een aangeboren vaardigheid die zich ontwikkelt in domeinen die een persoon belangrijk en leuk vindt (Hedayati Mehdiabadi & Li, 2016). Jongeren die ergens ‘talent voor hebben’ zouden in staat moeten zijn om te excelleren op dat vlak, en daar ook plezier aan beleven. Dat klinkt belangrijk in het maken van keuzes voor je toekomst, maar het woord aangeboren is cruciaal in waarom het hebben over talent problematisch kan zijn voor jongeren.

Onderzoek heeft laten zien dat jongeren talent kunnen zien als iets wat vaststaat en niet verandert (Buenconsejo & Datu, 2020). Wanneer jongeren een dergelijke visie van talent hebben, leidt dat tot minder exploratie van studies en carrières, ze hoeven immers alleen op hun aangeboren kwaliteiten af te gaan. Dit zorgt ervoor dat jongeren bepaalde domeinen juist gaan vermijden, omdat ze zichzelf niet als getalenteerd beschouwen in dat domein. Dat is precies wat we níet willen in het proces van studiekeuze.

Waar in studiekeuzetests het woord ‘talent’ veelvuldig voorkomt, zie je dit begrip in studiekeuzetheorieën zelden of nooit terugkomen. In plaats daarvan wordt in wetenschappelijk onderzoek de nadruk gelegd op interesses (Holmegaard, 2015; Vulperhorst et al., 2020). Interesses zijn geen stabiele, aangeboren kenmerken, maar veranderlijke voorkeuren voor bepaalde activiteiten, ideeën of contexten die jongeren vaak leuk en belangrijk vinden (e.g., skateboarden, De Koude Oorlog, theater; Hidi & Renninger, 2006). Het cruciale verschil met talent: interesses ontwikkelen zich door het opdoen van ervaringen, juist ook in het studiekeuzeproces. Wanneer jongeren een studie kiezen afgestemd op hun interesses, wordt er in de wetenschappelijke literatuur gesproken van een gefundeerde studiekeuze (zie Vulperhorst et al., 2020).

Maar is het niet belangrijk om ergens in te excelleren?

Een terechte vraag, aangezien talent ook excellentie impliceert, terwijl interesse dit niet direct oproept. Onderzoek laat zien dat jongeren bij hun keuze vooral kijken naar twee dingen: vinden ze het interessant en denken ze dat ze het kunnen (Eccles & Wigfield, 2002). Ze hoeven dus niet de allerbeste te zijn in een bepaald vakgebied om ervoor te kiezen. Het gaat erom dat het vakgebied hen aanspreekt en dat ze verwachten dat ze de studie succesvol kunnen afronden.

Daar komt bij dat interesse en competentie wel positief aan elkaar gelinkt zijn. Zo zien we dat jongeren vaak beter worden in de dingen die hen interesseren, en dat jongeren meer geneigd zijn interesse te ontwikkelen in dingen waar ze goed in zijn (Hidi & Renninger, 2006).

Als we te veel nadruk leggen op ‘talent’, bestaat het risico dat jongeren studierichtingen afschrijven waar ze wel interesse in hebben maar (nog) niet zo goed in zijn.

Ergens in excelleren of goed in zijn kan dus zeker helpen bij het identificeren van mogelijke interesses en de inschatting van het succesvol afronden van een studieprogramma, maar is daarmee geen voorwaarde voor het kiezen van een studie. Dit betekent ook dat jongeren die zichzelf níet als excellerend of talentvol zien in een vakgebied, maar daar wel geïnteresseerd in zijn, deze studierichting niet hoeven af te schrijven. Wel hebben zij baat bij ondersteuning die hen helpt bij het ontwikkelen van benodigde vaardigheden. Denk aan het ontwikkelen van leerstrategieën, zelfvertrouwen en doorzettingsvermogen. Als we te veel nadruk leggen op ‘talent’, bestaat het risico dat jongeren studierichtingen afschrijven waar ze wel interesse in hebben maar (nog) niet zo goed in zijn.

Maakt aangeboren talent dan niet uit?

Er bestaan uiteraard aangeboren verschillen die een voorsprong kunnen geven in bepaalde domeinen waarin excelleren belangrijk is. Denk aan fysieke kenmerken die sportprestaties beïnvloeden (lange benen bij hardlopers, een brede torso bij zwemmers), of een muzikaal gehoor dat het makkelijker maakt om toonhoogten te onderscheiden. Zulke predisposities kunnen helpen om sneller te excelleren. Talent kan daarmee deuren openen, maar interesse, inzet en plezier bepalen of je er ook echt mee doorgaat.

Over talenttesten

Veel van de populaire talententests die bij LOB-activiteiten worden gebruikt, zoals de DISC-test of MBTI, hebben weinig tot geen wetenschappelijke basis. Ze zijn vaak afgeleid van oude typologieën, generaliseren op grote schaal, en houden geen rekening met context of ontwikkeling. Veel instrumenten die spreken over “kwaliteiten”, “talenten” of “kernprofielen” doen dat in termen van vaste types. Dat kan ertoe leiden dat jongeren zichzelf vastzetten in een verhaal over wie ze (denken dat ze) zijn, waardoor er geen ruimte meer is voor ontwikkeling of andere verhalen.

Praktisch: wat kun je wél doen als decaan, mentor of studiekeuzecoach?

In plaats van te zoeken naar talent, kun je als decaan of mentor inzetten op het stimuleren van interesseontwikkeling. Hieronder een aantal praktische suggesties:

1. Praat over interesses, niet over talenten
Vraag niet “Wat is jouw talent?”, maar bijvoorbeeld:

  • Waar besteed jij graag tijd aan?
  • Welke onderwerpen trekken je aandacht?
  • Wat doe je uit jezelf, zonder dat iemand het vraagt?
  • Waar word je nieuwsgierig van, zelfs als je er nog niks van weet?

2. Gebruik voorbeelden van groei en ontwikkeling
Laat jongeren zien dat interesses kunnen ontstaan, groeien of veranderen. Iemand die nooit dacht iets met techniek te willen doen, kan na één goede projectervaring dit wel overwegen. Geef ruimte aan heroriëntatie, twijfel en nieuwsgierigheid.

3. Werk met een interesse-logboek
Laat jongeren een week lang bijhouden waar ze enthousiast van worden in school en daarbuiten (bijvoorbeeld door foto’s te maken van alles waar ze op ‘aan’ gingen). Analyseer vervolgens samen wat opvalt. Zo wordt hun oriëntatieproces concreter en rijker.

4. Benadruk oefening boven aanleg
Maak expliciet dat leren moeite mag kosten. Een jongere die zegt “ik ben niet goed in wiskunde” kun je helpen nadenken over wat moeilijk is en wat ze nodig hebben om verder te komen als ze het wel interessant vinden.

5. Wees kritisch op de tools die je inzet
Voordat je een test gebruikt: zoek op of die test wetenschappelijk onderbouwd is. Wat meet het instrument precies? Op basis van welk theoretisch kader? Wat kun je wel of juist niet concluderen? Wil je graag een bepaalde test gebruiken? Gebruik dan de test als gesprekstarter en benadruk dat de test een tijdelijk beeld laat zien.

Tot slot

Het idee dat het achterhalen van jongeren hun unieke talenten leidt tot een betere studiekeuze, is sympathiek, maar ook problematisch. De focus op talenten kan jongeren vastzetten in hokjes, ontmoedigt exploratie en draagt bij aan prestatiedruk. Waar jongeren bij gebaat zijn in hun keuzeproces, is ruimte om te proberen, te exploreren, te twijfelen, opnieuw te kiezen en te leren van hun ervaringen.

Als decaan, mentor of studiekeuzecoach kun je daarin een groot verschil maken. Niet door talenten te benoemen, maar door interesses te prikkelen. Niet door te focussen op waar ze in uitblinken, maar op wat hen beweegt. En dat begint met een andere vraag:
Niet “Wat is jouw talent?”,
maar “Waar wil jij meer van weten?”.

Workshop 'Leerlingen leren kiezen'

Wil je leerlingen beter begeleiden bij hun studiekeuze en loopbaanontwikkeling? In de driedelige workshop 'Leerlingen leren kiezen' bespreken we de theorie achter het maken van studiekeuzes. We focussen op het inzichtelijk maken van wat er omgaat in het hoofd van leerlingen als ze een studiekeuze maken, en oefenen met praktische tools om leerlingen te helpen reflecteren op hun studiekeuzeproces. Meer informatie.

Referenties

Buenconsejo, J. U., & Datu, J. A. D. (2020). Growth and fixed mindsets about talent matter for career development self-efficacy in selected Filipino adolescents. Children and Youth Services Review, 118, 105470.

Eccles, J. S., and A. Wigfield. 2002. “Motivational Beliefs, Values, and Goals.” Annual Review of Psychology 53: 109-132. doi:10.1146/annurev.psych.53.100901.135153

Hedayati Mehdiabadi, A., & Li, J. (2016). Understanding talent development and implications for human resource development: an integrative literature review. Human Resource Development Review, 15(3), 263-294.

Hidi, S., and K. A. Renninger. 2006. “The Four-Phase Model of Interest Development.” Educational psychologist 41: 111-127. doi:10.1207/s15326985ep4102_4

Holmegaard, H. T. (2015). "Performing a Choice-Narrative: A qualitative study of the patterns in STEM students’ higher education choices." International Journal of Science Education, 37(9), 1454-1477.

Vulperhorst, J. P., van der Rijst, R. M., and Akkerman, S. F. (2020). "Dynamics in higher education choice: weighing one’s multiple interests in light of available programmes." Higher Education(79), 1001- 1021.