Focus thema's
Tijdens de eerste fase van het DIS project kwam naar voren dat er behoefte is aan meer informatie over bepaalde thema’s rondom diversiteit en inclusie. Tijdens de tweede fase van DIS zijn bijeenkomsten georganiseerd waar verschillende thema’s aan bod zijn gekomen. Eén van de thema’s is rolmodellen, tijdens deze bijenkomst wordt er gekeken naar het belang, de voor- en nadelen die rolmodellen kunnen hebben worden uitgelicht. Benieuwd naar alle bijeenkomsten? Je vind de samenvattingen van deze bijeenkomsten
Tijdens de eerste fase van het DIS project kwam naar voren dat er behoefte is aan meer informatie over bepaalde thema’s rondom diversiteit en inclusie. Op basis van deze input die verzameld is tijdens gesprekken met diverse opleidingen, zijn er in de tweede fase van DIS zijn bijeenkomsten georganiseerd waar verschillende thema’s aan bod zijn gekomen. Benieuwd naar onderwerpen en bijeenkomsten, bekijk dan de samenvattingen op deze pagina.
Themabijeenkomsten
Rolmodellen in geneeskunde-onderwijs
Isabella Spaans
Deze presentatie gaat over de rolmodelervaringen van ondervertegenwoordigde geneeskundestudenten. Professionele rolmodellen hebben invloed op de professionele identiteitsformatie van studenten, hun gevoel dat ze erbij horen en hun vermogen om het curriculum te doorgronden. Maar literatuur benadrukt het belang van de waargenomen overeenkomst tussen student en rolmodel. Dit roept vragen op over hoe minderheidsstudenten rolmodellen identificeren in een leeromgeving die hun culturele diversiteit niet weergeeft.
De bevindingen die hier worden gepresenteerd bieden ons kansen om hun rolmodellen opnieuw voor te stellen in geneeskunde-onderwijs als cultureel verankerd, subjectief en altijd veranderend. De deelnemers gingen aan de slag met selectieve imitatie, waarin ze geen archetypisch klinisch rolmodel hadden, maar in plaats daarvan rolmodellen benaderden als een cognitief concept opgebouwd uit elementen van verschillende personen. Rolmodellen hebben ook een gedrags- en symbolische waarde, waarvan de laatste vooral van belang is voor ondervertegenwoordigde studenten maar zeer afhankelijk lijkt te zijn van maatschappelijke vergelijking. Uiteindelijk is bewezen dat de perceptie van rolmodellen cultureel vastligt door hoe rolmodellen overwogen moeten worden binnen de culturele context van een opleiding geneeskunde.
Pre-Academisch Transitie Programma K.I.C.K. Start: een Goed Begin is het Halve Werk
Cecily Stotle
Aanleiding & doel
Bij het UMC Utrecht vinden we het belangrijk dat elke student, ongeacht zijn of haar achtergrond of voorkennis, bij het begin van de studie weet wat er speelt op de universiteit en goed is ingelicht over de mogelijkheden m.b.t. ondersteuning en (persoonlijke) ontwikkeling. Ondanks de worstelingen die veel studenten ervaren tijdens de transitiefase van middelbare school naar universiteit, bestond er nog geen programma om deze studenten extra te ondersteunen. Daarom is in 2021 op initiatief van het Platform Diversiteit en Inclusie van het UMC Utrecht het pre-academische transitie programma K.I.C.K. Start ontwikkeld.
Het programma heeft als doel om aanstaande studenten alvast een kijkje te laten nemen op het UMC Utrecht en hen welkom en verbonden met elkaar en de faculteit te laten voelen, al voordat hun studie daadwerkelijk begonnen is. Met dit programma bieden we aankomende studenten een goede (mentale) voorbereiding op het studentenleven, waardoor de transitiefase van middelbare school (of hbo) naar hoger onderwijs mogelijk makkelijker voor hen wordt. Zo kunnen zij een zo goed mogelijke start met hun studie maken.
Voor wie?
K.I.C.K. Start is een programma voor alle eerstejaarsstudenten van de faculteit Geneeskunde (studenten Biomedische Wetenschappen en Geneeskunde) die behoefte hebben aan wat extra informatie en begeleiding aan de start van hun studie, met speciale aandacht voor studenten die niet beschikken over de benodigde support vanuit hun omgeving (denk aan eerste generatie studenten) of zich net anders voelen dan de meesten van hun leeftijd.
Programma
Gedurende 2 dagen kunnen studenten deelnemen aan een aantal workshops, paneldiscussies en lezingen. Ze worden in een kleine groep van ca. zes studenten ingedeeld en begeleid door een studentbuddy. De buddy is een van tevoren getrainde, persoonlijke begeleider en eerste aanspreekpunt voor de aankomende studenten. Ze staan klaar voor studenten als ze iets willen vragen, ondersteuning nodig hebben of gewoon lekker willen kletsen.
Bij de workshops en lezingen staan thema’s als: ‘jouw motivatie’, ‘diversiteit en inclusie’ of ‘leren leren’ centraal. De workshops worden gegeven door bijv. studieadviseurs, coaches of leden van het Platform Diversiteit en Inclusie.
Overig
Op dit moment wordt onderzoek gedaan naar de opbrengsten van het pre-academische transitie programma. Het artikel zal ingediend worden ter publicatie. Bij vragen over het programma of het onderzoek kunt u een e-mail sturen naar C.Stolte-2@umcutrecht.nl of m.m.j.gijzel@umcutrecht.nl.
Beleid & EDI: Het belang van data
Anne Roos Verbree, Msc.
De afgelopen jaren is er toenemende aandacht voor EDI, ‘equality, diversity & inclusion’, in de media en in zowel beleid als onderzoek. Dit is ook zichtbaar binnen de Universiteit Utrecht. Waar data een grote rol speelt in onderzoek, is dit in veel mindere mate het geval bij het opstellen en invoering van beleid. Dit komt onder andere door een gebrek aan tijd en kennis, onduidelijkheid m.b.t. privacyregels en het gemis van datagebruik in bestaande werkprocessen.
Data is echter juist ook voor beleid belangrijk, omdat het onder meer inzicht kan bieden in de huidige stand van zaken op het gebied van EDI, veranderingen over de tijd en verandering als gevolg van nieuw beleid.
Als het gaat over het gebruik van data bij EDI wordt er vaak gedacht aan etnische achtergrond en gender. Belangrijk is om te realiseren dat diversiteit veel breder is dan dat, en ook gaat om politieke overtuigingen, taalvaardigheid, leeftijd, handicaps, seksuele oriëntatie en meer.
Om inzicht te krijgen in zulke vormen van diversiteit, gelijkheid en inclusie kunnen meerdere databronnen gebruikt worden. Bestaande databronnen zijn bijvoorbeeld mi.uu.nl en informatie uit de NSE (zie het voorbeeld hieronder). Ook zijn er projecten die data verwerken zoals Select-UU en . Verder kan zelf data worden verzameld, bijvoorbeeld door het inzetten van een Wooclap tijdens een evenement, het toevoegen van een vraag aan cursusevaluaties, het houden van interviews of focusgroepen (data kan ook kwalitatief zijn!) of het uitzetten een vragenlijst. Hierbij is het vereist om enkel data te verzamelen voor een specifiek doel. Oftewel, een focus is nodig.
Een voorbeeld: Bij de Faculteit Sociale Wetenschappen hebben wij vragen uit de NSE over het gevoel van veiligheid van studenten en hun thuisgevoel bij en sfeer op de opleiding bekeken en verschillen geanalyseerd tussen studenten met en zonder ondersteuningsbehoeften, tussen eerstejaars en ouderejaarsstudenten, tussen bachelor- en masterstudenten en tussen verschillende bacheloropleidingen. Zo bleek dat studenten met dyslexie, studenten met ADHD/ADD/concentratieproblemen en studenten met psychische aandoeningen zich minder veilig voelden om zichzelf te zijn op de UU dan studenten zonder deze aandoeningen.
Hoewel data erg nuttig kan zijn bij de vorming en uitvoering van beleid, bestaan hier enkele uitdagingen bij. Zo is er vaak een gebrek aan tijd om met data te werken, is het niet altijd duidelijk welke mogelijkheden er zijn om data te gebruiken binnen de privacywetgeving, zijn soms groepen te klein om data te gebruiken, is niet alle gewenste informatie beschikbaar en heerst er vragenlijstmoeheid onder studenten en medewerkers waardoor dit niet altijd de beste manier is om data te verkrijgen. Bovendien kan de veelheid aan data overweldigend zijn, en is het belangrijk hier een focus in te kiezen.
Ondanks deze uitdagingen, is het waardevol om data te gebruiken. Data kan dienen als basis om gefundeerde keuzes te maken, en zo bijdragen aan het bevorderen van equality, diversity & inclusion binnen onze universiteit.
Diversiteit in instroom master ‐ premasters
Anton van den Hoeven
Stapelroutes: gelijke kansen ondervertegenwoordigde groepen
Stapelroutes kunnen bijdragen aan gelijke kansen voor ondervertegenwoordigde groepen, zoals jongeren uit de lagere sociale milieus en jongeren met een niet‐westerse migratie‐achtergrond. Zij krijgen minder vaak een vwo‐advies bij het instromen in het middelbaar onderwijs. Als gevolg behalen zij minder vaak een vwo‐diploma wat hun directe toegang zou geven tot het hoger onderwijs. De doorstroomroutes van hbo naar wo blijken daarom belangrijk te zijn.
Twee routes hbo naar wo: instroom in bachelor of master
Er zijn twee routes van hbo naar wo:
- instroom in bachelor via hbo‐p naar bachelor (aan UU in 2021-2022: 15% van de instroom)
- instroom in master via premaster naar master (aan UU in 2021-2022: 12% van de instroom)
De doorstroom van het hbo naar het wetenschappelijk onderwijs volgt een neerwaartse lijn (ResearchNed 2020). Dat heeft gevolgen voor de jongeren voor wie deze routes belangrijk zijn. Het indiceert een mogelijke afname van de toegankelijkheid van het hoger onderwijs.
Hoe doorstroom te verbeteren – beleid UU
Het beleid van de UU is om in te zetten op het ontwikkelen van ingedaalde ‘premaster‐minoren’ van 30 studiepunten, d.w.z. minoren die hbo‐studenten kunnen volgen in kader van hun hbo‐opleiding. Dit is gunstig voor de hbo‐studenten:
- zij kunnen ervaren of een wo‐opleiding past bij hun ambitie en talent;
- als dat niet het geval blijkt, lopen zij geen studievertraging op als zij de minor afronden;
- zij kunnen zonder tijdverlies en extra kosten alvast voorbereiden op een wo‐master en een deel van de premaster afronden. Na afstuderen in het hbo kunnen zij dan de rest van de premaster afronden.
Het is ook gunstig voor de UU:
- het biedt een (gedeeltelijke) oplossing voor de financiële problemen die ontstaan doordat premasters niet bekostigd zijn, als de pre-master minoren aangeboden worden via Kies Op Maat.
Kies Op Maat (KOM)
Opleidingen kunnen via Kies‐ op‐ maat ingedaalde premaster‐minoren van 30 EC aanbieden aan studenten die studeren bij een instelling die is aangesloten op KOM (= vrijwel hele hbo). De student kiest via de website een minor (als betrokkene aan de ingangseisen voldoet), sluit een leerovereenkomst af na goedkeuring van de examencommissie van de eigen instelling en schrijft zich kosteloos in. De UU krijgt daarvoor van de ‘thuisinstelling’ van de student 75 euro per werkelijk behaald studiepunt. Voor een premaster‐minor van 30 EC is dat dus 2.250 euro. Dit vraagt wel van de aanbieder van de premaster dat die de premaster van 60 EC opknipt en een samenhangende minor van 30 EC ontwerpt die voorziet in ‘matching’.
Samenwerking met toeleverend onderwijs
Ingedaalde premasters zijn tot nu toe echter niet echt van de grond gekomen bij de UU. Een factor hierbij is dat docenten op het hbo niet geneigd zijn om buiten hun eigen domein te adviseren. De Hogeschool Utrecht heeft ook geen interesse in het doorsturen naar de universiteit op gebieden waar de HU zelf professionele masters aanbiedt.
Toch is samenwerking tussen toeleverend en afnemend onderwijs onontbeerlijk om de doorstroom te verbeteren, ook al blijkt constructieve samenwerking zeer lastig te organiseren. Het is aan ons om te ontdekken welke factoren een (bepalende) rol spelen bij in‐ en doorstroom en welke effectieve oplossingen en good practices wij kunnen ontwikkelen
Menno Kramer
Vanuit een internationaal studentenwervingsperspectief bestaat de diversiteit in instroom in UU-masterprogramma's uit twee hoofdvragen: hoe is diversiteit gedefinieerd/opgebouwd en hoe wordt diversiteit gemeten? Een traditionele definitie is de geografische locatie van een student, die vaak wordt omschreven als een ‘thuisland’ of (nog minder precies) als ‘waar een student vandaan komt’. Een andere definitie is taal of culturele achtergrond, of eerstegeneratiestudent. Het (hypothetische) voorbeeld is een student die in Sao Paulo woont en studeert, een Italiaans paspoort heeft, zowel een Italiaanse als een Koreaanse culturele achtergrond heeft en wiens ouders niet op een universiteit hebben gezeten.
Daarna is een oefening gemaakt om deze diversiteitsconcepten in de praktijk te brengen; hoe meten we de diversiteit van onze instromende studenten? DCM gebruikt momenteel een (onnauwkeurige) meetmethode met onder andere de paspoortnationaliteit van de student en (in sommige gevallen) het land van hun vorige diploma's. In het hiervoor genoemde voorbeeld zou de (hypothetische) student zijn geregistreerd als Italiaans en/of Braziliaans.
Tot 2020 definieerde DCM zogenaamde ‘focuslanden’ waar moeite werd gedaan om te werven. Deze werden onderverdeeld in drie niveaus om bij te dragen aan de toewijzing van middelen. Dit betekende impliciet dat werving zeer geografisch was gefocust (traditionele definitie). Sinds corona zijn er projecten aan de gang om te proberen nieuwe diversiteitsconcepten op te nemen in het wervingsproces (zoals hierboven beschreven) en om deze te visualiseren in BMI-dashboards. Via deze dashboards kunnen marketeers en beleidsmakers diversiteit in inschrijving bijhouden en data vergelijken van meerdere academische jaren.