Zelfs op de manier waarop we frikandellen maken mogen we in Nederland snackland trots zijn
De Volkskrant
We mogen in Nederland trots zijn op onze vleesverwerking, stelt hoogleraar veterinaire volksgezondheid Peter Koolmees. Miljoenen kilo's vlees schrapen we wekelijks van de botten, dit restvlees eindigt in frikandellen, slavinken of wordt geëxporteerd. 'Je kunt stellen dat je duurzaam bezig bent als je een snack eet.'
Lekker zo'n frikandel, maar 'je wilt niet weten wat erin zit'. Dat er geen koeienogen of uiers in zitten, is inmiddels wel bekend. Toch blijven wilde verhalen de ronde doen over 'afvalvlees' en 'spuitvlees' dat je aan je kat nog niet zou voeren. Grote onzin, zegt Peter Koolmees, weefselonderzoeker en hoogleraar veterinaire volksgezondheid bij diergeneeskunde aan de Universiteit Utrecht. Op separatorvlees, het hoofdbestanddeel van onder andere frikandellen, mogen we in Nederland trots zijn.
Ons land loopt voorop met de productie van machines die zoveel mogelijk vleesresten van karkassen persen en produceert daarmee miljoenen kilo's per week voor de hele wereld. En hier in Nederland genieten we van de frikandellen, knakworsten, diepvrieshamburgers en slavinken.
Als je dan toch vlees eet, neem dan restproducten: eendenvoetjes, geitenkop en af en toe een knakworst van separatorvlees. Hoe kijkt u hiertegen aan?
'Met separatorvlees geef je botrestanten die eerder naar de destructor gingen meerwaarde. Door snacks te eten, draag je bij aan het volledig verwerken van slachtdieren en kun je dus stellen dat je duurzaam bezig bent. Koeienuier zit overigens sinds de jaren '80 niet meer in frikandellen of kroketten. Niet omdat daar iets mis mee was - we hebben in Nederland veel melkkoeien en die worden na de slacht gekeurd - maar omdat pluimveeseparatorvlees relatief goedkoper werd. Snackproducenten gingen massaal over op deze grondstof die ook nog een hoger eiwitgehalte en betere bindende eigenschappen heeft. Nederlandse uiers worden nu verwerkt in halal vleesproducten.'
Toch heeft separatorvlees een beetje een slechte naam, hoe komt dat?
'Dat is waarschijnlijk een overblijfsel van voor de vleeskeuringswet van 1922. Voor die tijd was de gezondheid van de veestapel nog niet geweldig en was het toezicht beperkt. Vlees en allerlei organen van gezonde maar ook zieke dieren werden verwerkt in vleesproducten, vooral in worsten. Mensen hebben nog altijd het idee dat er dingen in worsten worden gestopt die er niet in thuishoren. Ogen bijvoorbeeld. In ons laboratorium doen we al sinds 1975 microscopisch onderzoek naar de weefselsamenstelling en de microbiologische veiligheid van separatorvlees en ik weet zeker: ogen zitten er niet in, en zaten er nooit in.'
Het volledige artikel verscheen in de Volkskrant op 3 augustus 2017.