Vragen over klonen

Tijdschrift voor Diergeneeskunde

In het tv-programma 'Klonen: wens on waanzin', wordt een Nederlands stel gevolgd dat op kosten van de omroep BNN hun hond laat klonen in Zuid-Korea. Dit leidt tot een toename van vragen van huisdiereigenaren over dit onderwerp. Het TvD wil u helpen die vragen te beantwoorden. Dit artikel gaat in op een aantal aspecten van het klonen van zoogdieren, met de nadruk op honden.

Het reproductief klonen van dieren door middel van kerntransplantatie, kortweg klonen genoemd, werd twintig jaar geleden van fictie werkelijkheid met de geboorte van het schaap Dolly. Inmiddels wordt klonen wereldwijd op kleine schaal ingezet, voornamelijk voor de productie van toprunderen en paarden en bestaat de mogelijkheid om honden of katten te laten klonen. Klonen is in Nederland verboden en er is veel tegenstrijdige informatie in omloop. Dit artikel probeert de onduidelijkheden zoveel mogelijk weg te nemen.

Verrassing

De eerste gekloonde hond 'Snuppy', in 2005, kwam destijds als een verrassing. Niet vanwege de gebruikte kloontechniek: kerntransplantatie of 'somatic cell nuclear transfer' (SCNT); deze was al bij meerdere diersoorten succesvol ingezet. Maar wel omdat door de specifieke kenmerken van de voortplantingsfysiologie van de hond en onze beperkte kennis over manipulatie hiervan zelfs technieken als in vitro fertilisatie (IVF) nog niet tot nakomelingen had geleid. De eerste IVF-pups zijn bijvoorbeeld pas in 2015 geboren, tien jaar na Snuppy. Bij SCNT wordt een gedifferentieerde cel van het te klonen dier in een oocyt gebracht waaruit eerst de chromosomen zijn verwijderd. Het genomisch DNA van de ingebrachte cel wordt door het cytoplasma van de oocyt geherprogrammeerd en na activatie door middel van een elektrische puls ontstaat een embryo dat na terugplaatsing in het oviduct van een ontvangster kan uitgroeien tot een nakomeling.

Geschreven door , specialist voortplanting gezelschapsdieren (ECAR), Departement Geneeskunde van Gezelschapsdieren, faculteit Diergeneeskunde, Universiteit Utrecht.

Het volledige artikel is verschenen in het Tijdschrift voor Diergeneeskunde, 1 december 2016