Hoe kinderen wereldwijd taal verwerven
Van universele principes tot taalspecifieke invloeden
Hoe verwerven kinderen precies taal? En doen ze dat wereldwijd hetzelfde? Aoju Chen, hoogleraar Engelse taalkunde: taalontwikkeling, doet onderzoek naar taalverwerving wereldwijd. "Door kinderen wereldwijd met elkaar te vergelijken, leren we meer over de kenmerken die universeel zijn en de kenmerken die juist meer worden beïnvloed door cultuur en de specifieke taal."
Hoe speelt global engagement een rol in jouw veld?
"Wereldwijde betrokkenheid bij onderzoek naar taalontwikkeling krijgt op verschillende belangrijke manieren vorm en heeft een belangrijke toegevoegde waarde. Ten eerste hanteren onderzoekers een cross-linguïstische benadering, waarbij ze vergelijken hoe kinderen verschillende talen leren om zowel universele patronen als taalspecifieke verschillen te ontdekken. Hierdoor kunnen hypothesen grondiger worden getoetst op hun generaliseerbaarheid, hetzij voor kinderen die een willekeurige taal leren, hetzij voor kinderen die een specifieke taal leren.
Veel studies die zijn uitgevoerd onder WEIRD-steekproeven (Western, Educated, Industrialized, Rich, and Democratic, oftewel westerse, hoogopgeleide, geïndustrialiseerde, rijke en democratische bevolkingsgroepen, met voornamelijk Engelssprekende kinderen) hebben bijvoorbeeld aangetoond dat zelfstandige naamwoorden – woorden voor objecten zoals ‘dog’ of ‘ball’ – eerder en gemakkelijker worden geleerd dan werkwoorden (zoals ‘run’ of ‘eat’). Dit leidde tot de aanname dat kinderen universeel een voordeel hebben bij zelfstandige naamwoorden in de vroege taalontwikkeling. Toen onderzoekers echter niet-WEIRD-talen gingen bestuderen, zoals Koreaans en Mandarijn-Chinees, ontdekten ze dat dit patroon niet universeel was. Kinderen die deze talen leren, vertonen een voordeel bij werkwoorden en leren werkwoorden doorgaans eerder dan Engelssprekende kinderen. Dit toont aan dat de manier waarop kinderen woorden leren, wordt bepaald door de structuur van hun taal, en niet alleen door universele cognitieve processen. De aanvankelijke overmatige afhankelijkheid van WEIRD-steekproeven leidde tot misleidende conclusies over het vroege leren van woorden."
Internationaal samenwerken door het delen van data
"Een andere manier van wereldwijde betrokkenheid bij onderzoek naar taalontwikkeling is grootschalige samenwerking. Teams uit verschillende landen werken samen en delen gegevens via bronnen zoals CHILDES of Wordbank. Een goed voorbeeld van een recente grootschalige samenwerking is het ManyBabies-initiatief, waarbij onderzoekers wereldwijd gegevens en bronnen bundelen om de taalontwikkeling bij baby's te bestuderen. Een van de ManyBabies-projecten onderzocht bijvoorbeeld of baby's in verschillende talen de voorkeur geven aan babygerichte spraak, waardoor we beter kunnen begrijpen of deze voorkeur universeel is.
Internationale conferenties spelen ook een cruciale rol bij het bevorderen van wereldwijde betrokkenheid bij onderzoek naar de taalontwikkeling van baby's en kinderen. In 2024 vond het 16e congres van de International Association for the Study of Child Language en het 24e International Congress of Infant Studies plaats. Deze conferenties vinden respectievelijk om de drie en vier jaar plaats. Ze zijn onmisbaar om studenten, wetenschappers en professionals uit verschillende landen en met verschillende taalkundige achtergronden samen te brengen om bevindingen te delen, theorieën te bediscussiëren en samenwerkingsverbanden op te bouwen."
Waar gaat jouw onderzoek over?
"Mijn eigen onderzoek op het gebied van taalontwikkeling richt zich op hoe kinderen het prosodische systeem van hun moedertaal leren. Prosodie verwijst naar variaties in toonhoogte, duur en intensiteit in spraak. Het speelt een cruciale rol in de structuur van spraak, door woorden te groeperen in betekenisvolle eenheden binnen spraakstromen, net zoals leestekens dat doen in geschreven taal. Prosodie is ook van vitaal belang voor communicatie. Het heeft vele functies, zoals het benadrukken van nieuwe informatie in een zin, het onderscheiden van vragen en uitspraken (bijv. ‘Koffie?’ versus ‘Koffie.’) en het overbrengen van emoties (bijv. blij versus verdrietig). De precieze manier waarop prosodie wordt gebruikt om spraak te structureren en betekenis over te brengen, verschilt van taal tot taal. Mijn team en ik hebben onderzocht hoe kinderen het prosodische systeem van hun moedertaal leren. We bestuderen de factoren die van invloed kunnen zijn op de snelheid en het verloop van het leerproces, evenals de mechanismen die ontwikkelingsveranderingen aansturen. In mijn onderzoek is het noodzakelijk om kinderen te bestuderen die verschillende talen leren.
In mijn afgeronde VIDI-project over hoe kinderen prosodie leren gebruiken om nieuwe informatie in communicatie te markeren, ook wel ‘focus’ genoemd, heeft mijn team in samenwerking met internationale partners kinderen van 4 tot 11 jaar onderzocht die Koreaans, Zweeds, Mandarijn-Chinees en Nederlands leren. Een van de hypothesen was dat een grotere transparantie van de vorm-betekenis-koppeling tussen prosodie en focus zou leiden tot een sneller leertempo. We hebben dit getest door het gebruik van prosodie door kinderen in het Zweeds van Stockholm, het Koreaans van Seoel en het Nederlands te vergelijken met dat van volwassenen, omdat deze talen verschillen in de transparantie van de mapping tussen prosodie en focus. Deze mapping is het meest transparant in het Zweeds van Stockholm, gevolgd door het Koreaans van Seoel, en het minst transparant in het Nederlands. We ontdekten dat Zweeds lerende kinderen op vier- of vijfjarige leeftijd volwassenachtig worden in hun gebruik van prosodie om focus aan te geven, Nederlands lerende kinderen op tien- of elfjarige leeftijd, en Seoul Koreaans lerende kinderen op vier- of vijfjarige leeftijd in sommige opzichten, maar op tien- of elfjarige leeftijd in andere opzichten. Deze bevindingen ondersteunen dus onze hypothese over het effect van transparantie van de vorm-betekenis-koppeling bij het verwerven van prosodische focusmarkering.
In mijn lopende VICI-project over vroege prosodische ontwikkeling onderzoekt mijn team, samen met onze nationale en internationale partners in Indonesië, Zweden en Duitsland, hoe aangeboren en aangeleerde mechanismen de snelle ontwikkeling van prosodie vóór de geboorte en tijdens de eerste drie levensjaren stimuleren. Een van onze hypothesen over aangeboren mechanismen is dat baby's in eerste instantie gebruikmaken van de zogenaamde Effort Code bij het gebruik van toonhoogte om te communiceren met verzorgers (een aandachtspunt in het promotieonderzoek van Elanie van Niekerk). De Effort Code beschrijft het fysiologische verband tussen grotere articulatoire inspanning en een groter toonhoogtebereik, d.w.z. het verschil tussen de hoogste en laagste toonhoogte in spraak. Deze code voorspelt dat een groter toonhoogtebereik duidt op een meer betrokken spreker en een meer nadrukkelijke boodschap.
Stel dat de Effort Code inderdaad de vroege prosodische ontwikkeling stimuleert. In dat geval verwachten we dat baby's in verschillende talen aanvankelijk een groter toonhoogtebereik gebruiken bij vocalisaties die worden geproduceerd tijdens interactie met nieuw speelgoed, in vergelijking met vocalisaties die worden geproduceerd tijdens interactie met bekend speelgoed. Om dit te testen, hebben we baby's van drie tot zeven maanden oud onderzocht die Nederlands en Indonesisch leren. We hebben voor deze twee talen gekozen omdat Nederlandstaligen een groter toonhoogtebereik gebruiken om nieuwe informatie aan te duiden, terwijl Indonesischsprekenden in Jakarta hiervoor geen toonhoogtevariatie gebruiken. We verwachten dat baby's in beide taalgroepen op de leeftijd van drie maanden een groter toonhoogtebereik zullen gebruiken in hun vocalisaties wanneer ze met nieuw speelgoed spelen dan wanneer ze met bekend speelgoed spelen. Naarmate ze zich ontwikkelen, voorspellen we echter dat baby's die Nederlands leren dit patroon zullen versterken, terwijl baby's die Indonesisch leren minder gebruik zullen maken van toonhoogtevariatie voor deze functie. We hebben onlangs de gegevensverzameling in zowel Indonesië als Nederland afgerond en we kijken ernaar uit om de gegevens te analyseren."
Wat zou je collega's adviseren die geïnteresseerd zijn in internationale samenwerkingen?
"Een sterk partnerschap ontstaat wanneer onderzoekers gemeenschappelijke doelen nastreven en elkaar aanvullen met hun expertise. Als je samenwerkingspartners vindt die zich echt inzetten voor dezelfde grote vraagstukken, wordt de rest van het proces een stuk eenvoudiger.
Internationale projecten zijn spannend, maar ook logistiek complex. Je krijgt waarschijnlijk te maken met verschillen in financiering, variaties in onderzoeksinfrastructuur en zelfs verschillende manieren van werken. In plaats van deze uitdagingen als obstakels te zien, helpt het om ze te benaderen als onderdeel van het proces. Als je besluit om deel te nemen aan een internationaal initiatief, wees dan bereid om je te blijven inzetten, zelfs als het ingewikkeld wordt.
Als je een internationale samenwerking start, wees dan open en transparant en zorg ervoor dat alle betrokkenen begrijpen wat je hoopt te bereiken, wat hun rol is, wat ze aan de samenwerking hebben, hoe beslissingen worden genomen en hoe hun inbreng wordt gewaardeerd. Tijdens de samenwerking is het belangrijk om een omgeving te creëren waarin mensen zich op hun gemak voelen om hun zorgen te uiten en feedback te geven, en waarin ze inspraak hebben in de onderdelen van het project die hen het meest raken. En hoe druk het ook wordt, de tijd nemen om mijlpalen te erkennen, zelfs op kleine schaal, kan helpen om iedereen gemotiveerd en verbonden te houden."
Wat is volgens jou waardevol aan global engagement voor kind- en jeugdonderzoek?
"Kinderen groeien op in zeer uiteenlopende culturele, sociale en economische contexten, die hun ontwikkeling op unieke wijze beïnvloeden. Door wereldwijde samenwerking kunnen onderzoekers onderzoeken hoe ervaringen van kinderen en jongeren in verschillende samenlevingen verschillen, wat leidt tot nauwkeurigere en wereldwijd relevante theorieën over de ontwikkeling van kinderen.
Bovendien zijn veel van de meest urgente kwesties in kinder- en jeugdstudies, zoals geestelijke gezondheid, toegang tot onderwijs, armoede, migratie en digitale blootstelling, mondiaal van aard. Taalvaardigheden zijn nauw verweven met deze uitdagingen en beïnvloeden leermogelijkheden, sociale integratie en algeheel welzijn.
Om deze kwesties effectief aan te pakken, is grensoverschrijdende samenwerking nodig, waarbij onderzoekers gegevens delen, interventies vergelijken en oplossingen ontwikkelen die kunnen worden aangepast aan verschillende culturele en taalkundige contexten. Door wereldwijd samen te werken, kunnen we een meer inclusief en uitgebreid begrip van de ontwikkeling van kinderen en jongeren opbouwen, zodat onderzoeksresultaten ten goede komen aan kinderen en jongeren over de hele wereld."
Dit artikel is eerder gepubliceerd in het tijdschrift Our planet, our youth, our future!
Dit magazine, Our Planet, Our Youth, Our Future! onderzoekt de wereldwijde verbanden tussen het welzijn van jongeren, duurzaamheid en de gezondheid van de planeet. Door te luisteren naar en samen te werken met jongeren proberen onderzoekers van de Universiteit Utrecht en het UMC Utrecht vorm te geven aan een rechtvaardigere, duurzamere wereld. Het magazine is een gezamenlijke uitgave van Dynamics of Youth, UGlobe en Child Health (UMC Utrecht).