‘Fukushima onder water’: Gevolgen van de tsunami op de zeebodem


Op 11 maart 2011 veroorzaakte een aardbeving van 9 op de schaal van Richter voor de kust van Japan een verwoestende tsunami. Uit gezamenlijk onderzoek van de Japanse organisatie voor zeeonderzoek JAMSTEC, de Universiteit van Angers (Frankrijk), het NIOZ Koninklijk Nederlands Instituut voor Onderzoek der Zee en de Universiteit Utrecht blijkt dat deze tsunami enorme veranderingen op de zeebodem teweeg heeft gebracht. Opmerkelijk is dat het dierenleven er op de plaatsen die het zwaarst getroffen waren, binnen vijf maanden weer gezond uitzag. Op plaatsen verder uit de kust en in dieper water verschilde de biologische gemeenschap echter nog sterk van die voor de tsunami. De resultaten van dit onderzoek verschijnen nu in het gerenommeerde tijdschrift Nature Scientific Reports.

De Tohoku-aardbeving van 2011, die 3,5 jaar geleden de Japanse oostkust bij Fukushima trof, was de krachtigste aardbeving ooit in Japan gemeten en de op drie na zwaarste aardbeving die wereldwijd ooit gemeten is. De tsunami die kort op de aardbeving volgde, trof het kustgebied tot meer dan 10 kilometer landinwaarts. Hierbij kwamen meer dan 16.000 mensen om het leven en ontstond er een meltdown in verschillende reactoren van de kerncentrale Fukushima Daiichi. Terwijl de impact van een tsunami op het land goed gedocumenteerd is, is er weinig bekend over de gevolgen van een tsunami op het zeemilieu. Om de reactie in zee op deze enorme verstoring te meten, is er in augustus 2011 in dit zwaar getroffen gebied onderzoek gedaan vanaf het onderzoeksschip ‘Tansei maru’ van JAMSTEC.

‘De impact van de tsunami op de samenstelling van de zeebodem is enorm’, zegt professor van het NIOZ en van de Universiteit Utrecht. Tot 30 kilometer uit de kust, op dieptes van 100 meter zijn lege schelpen van tweekleppigen gevonden, die normaal voorkomen in intergetijdengebieden. Deze verplaatste schelpen zijn gevonden in een laag van relatief grof sediment die was afgezet op het fijnere sediment dat meestal op deze dieptes wordt aangetroffen. Op basis van de verspreiding van deeltjes van bepaalde grootte op verschillende afstanden van de kust kon worden uitgerekend wat de snelheid van de terugvloeiende tsunami was. ‘Zelfs op dieptes van 100 tot 200 meter was de snelheid van het terugstromende water nog 50 cm per seconde’.

Ondanks deze enorme verandering in de bovenste sedimentlaag was de fauna op de zeebodem al vijf maanden na de tsunami opmerkelijk gevarieerd en gezond. ‘Op de meetplaatsen het dichtst bij de kust was de soortenrijkdom al vrijwel vergelijkbaar met die vóór de aardbeving,’ merkt dr. Lennart de Nooijer van het NIOZ op. ‘Op diepere meetpunten was vijf maanden na de tsunami het herstel nog in gang. De onderzeese fauna op 200 meter diepte werd nog gedomineerd door opportunistische soorten die zich op de bovenlaag van grof sediment gevestigd hadden nadat het kustmateriaal daar door de terugvloeiende tsunami was achtergelaten. Door hier in de toekomst te blijven monitoren zal blijken hoelang het duurt voor de gemeenschap van bodemdieren de impact van een tsunami weer te boven zijn.’

Oorspronkelijk artikel: Toyofuku T., et al., 2014. ‘Unexpected biotic resilience on the Japanese seafloor caused by the 2011 Tohoku-Oki tsunami’. Nature Scientific Reports 4: 7517, doi: 10.1038