Desinformatie? Doe iets!

Feitenvrije uitspraken van politici en influencers, geruchten in Facebookgroepen en sensatiezucht aangejaagd door andere sociale media leiden tot sociale onrust en soms zelfs tot rellen, zoals onlangs in Den Haag. De invloed van desinformatie is groot, tot aan verstoringen van de openbare orde aan toe. Hoe kunnen gemeenten daar grip op krijgen, en wat is de rol daarin van andere lokale organisaties zoals bijvoorbeeld bibliotheken en het onderwijs?
Maarten Hillebrandt en Robert Weijers van de Universiteit Utrecht verkenden de aanpak van desinformatie in Utrecht, Amsterdam en Rotterdam, en vroegen het ook aan burgers. Daaruit blijkt dat eigenlijk vrijwel iedereen zorgen heeft over desinformatie. En burgers verwachten actie van de gemeenten: ‘Doe iets, en doe het maar gewoon’ lijkt hun boodschap te zijn.
De verkennende studie ‘Gedragen gedragsbeleid voor de omgang met desinformatie’ biedt inzicht in hoe drie grote Nederlandse gemeenten (Utrecht, Amsterdam en Rotterdam) omgaan met desinformatie, in samenwerking met het maatschappelijk middenveld, en spiegelt deze aanpak aan het perspectief van lokale burgers. De studie is gebaseerd op interviews met stakeholders in de gemeente en het maatschappelijk middenveld, literatuuronderzoek, en een enquête onder burgers in de drie steden.
Drie steden, verschillende benaderingen
De drie steden kiezen elk hun eigen benadering. Overigens delen zij hun ervaringen ook met andere gemeenten en hebben daarmee een aanzwengelende werking:
- Utrecht werkt via een netwerkaanpak met buurtwerkers, jeugdwerkers, mensen in de geestelijke gezondheidszorg en experts die zich bezighouden met jongeren en media bijvoorbeeld. Utrecht koppelt desinformatie vooral aan jongeren en polarisatie en aan openbare orde en veiligheid.
- Amsterdam ziet het als een nieuw beleidsdomein en richt zich op innovatie via een kennisnetwerk van academici en beleidsmakers, met uitwisselingsmeetings en een benchmarktool als uitkomsten. Door ideeën te genereren over hoe je alles wat online speelt, kunt aanpakken.
- Rotterdam ziet desinformatie als symptoom van bredere maatschappelijke kwesties en kiest voor een meer interne benadering zonder netwerkstructuur, gericht op communicatie, voorbeeldgedrag en cyberveiligheid: wat moeten we als gemeente(medewerkers) zelf gaan doen?
Duidelijk is dat er meer nodig is dan gesprekken met burgers voeren op straat. Dat volstaan niet langer,
zegt Maarten Hillebrandt, een van de onderzoekers. Daar haal je niet alle informatie meer uit die je nodig hebt. Online gebeurt ook van alles.
Enquête over aanpak desinformatie onder burgers
De onderzoekers hebben voor hun verkenning uitgebreid met de drie steden en lokale organisaties gesproken over in hoeverre desinformatie leeft, wat zij ermee doen en in hoeverre er door gemeenten samengewerkt wordt met dat maatschappelijk middenveld (bibliotheken, onderwijs, andere partijen). Op basis daarvan hebben zij een representatieve enquête uitgevoerd onder 266 inwoners van de drie gemeenten en hun mening gevraagd over een aantal (al dan niet gerealiseerde, of zelfs fictieve) beleidsmaatregelen tegen desinformatie. Deze werden aan hen voorgelegd ter beoordeling op effectiviteit, acceptatie, en steun. Daaruit kwamen een aantal duidelijke trends naar voren.
‘Doe iets en doe het maar gewoon’
Burgers spreken zich nadrukkelijk uit voor maatregelen tegen desinformatie, met name voor trainingen op scholen en in bibliotheken. De gemeente wordt gezien als de aangewezen partij daarvoor, behalve als het om trainingen in bijvoorbeeld mediawijsheid gaat op scholen en bibliotheken. Uit het onderzoek blijkt ook dat hoe meer men zich zorgen maakt over desinformatie, hoe meer zij welke maatregelen dan ook steunen. De mate waarin men desinformatie als bedreiging ervaart, is de sterkste voorspeller van steun.
Het draait dus ook niet om het wantrouwen in dragende maatschappelijke instituties
Opvallende uitkomst is ook dat het onderwerp desinformatie onder burgers zelf niet onderhevig lijkt aan polarisatie: vrijwel iedereen heeft zorgen over desinformatie. Het draait daarbij dus ook niet om het wantrouwen in dragende maatschappelijke instituties zoals de overheid. Sterker nog: burgers verwachten juist actie van de gemeenten, en vinden terughoudendheid niet gepast. ‘Doe iets en doe het maar gewoon’ lijkt de impliciete maar duidelijke oproep van de inwoners te zijn.
Je hebt als gemeente echt een mandaat en als je dat niet pakt, laat je wat liggen,
zegt Maarten Hillebrandt. Burgers verwachten dat gewoon. Dat sluit ook aan bij recent onderzoek van het SCP en het Commissariaat van de Media. Burgers hebben best veel zorgen over desinformatie. Uit ons onderzoek blijkt dat burgers vrijwel iedere voorgelegde vorm van aanpak bij meerderheid steunen, zelfs als de effectiviteit voor hen niet meteen vaststaat.
Aanbevelingen voor de aanpak van desinformatie door gemeenten
Op basis van de conclusies van hun verkenning, sporen de onderzoekers gemeenten dan ook aan om op te treden. Zij doen daarvoor een aantal concrete aanbevelingen:
- Krijg grip op het probleem. Breng de aard en impact van desinformatie nauwkeuriger in kaart. Samenwerking met het maatschappelijk middenveld is daarin onmisbaar.
- Wacht niet met handelen. Er wordt breed verwacht dat de gemeente optreedt. Ondersteuning van media- of nieuwswijsheidstrainingen op scholen en in de openbare bibliotheek is een concrete eerste stap.
- Bereid elke medewerker voor. Het thema desinformatie vraagt om mainstreaming in de interne organisatie. Iedereen moet leren omgaan met online informatie, en hoe je die beoordeelt op kwaliteit en waarachtigheid. Stel een intern protocol op en richt een loketfunctie in die iedereen moet kennen.
- Breng het netwerk in kaart. Breng in kaart te brengen wie in de stad al een bijdrage levert aan de aanpak van desinformatie, en op welke manier. Zo kun je overlap voorkomen, kennis bundelen, en benaderingen koppelen.
Hoe kunnen we desinformatie aanpakken?
Wat werkt nu echt in de aanpak van desinformatie? Dat was geen onderwerp voor dit specifieke onderzoek en de onderzoekers zijn er dan ook voorzichtig over. Hillebrandt is in ieder geval een voorstander van opties waarin de politiek niet zozeer gaat optreden maar vooral handvatten aanreikt, een beetje zoals het voedingscentrum aanwijzingen geeft voor gezond eten.
Niet zozeer optreden maar vooral handvatten aanreiken
Het proberen te ontkrachten ('debunking') is in ieder geval contraproductief,
zegt hij. Het is vooral reactief en bovendien herhaal je dan de misinformatie opnieuw, en sommige mensen horen het op dat moment juist voor het eerst. Dat wil je niet, want alles wat je hoort, blijft ergens hangen.
Hillebrandt denkt dat een brede mix van maatregelen het beste werkt.
Enerzijds door te normeren (o.a. in schermtijdbeleid op scholen, sociale mediaplatforms en politici actief aanspreken op hun reflex om polariserende misinformatie aan te jagen).
Anderzijds door te verbreden, bijvoorbeeld door uitgebreidere financiële ondersteuning voor lokale journalistiek (door gemeenten of de rijksoverheid) en maatregelen ter verbreding van het mediadieet van alle Nederlanders, zoals regulering van sociale mediaplatforms en door prikkels ter verbreding van de mediaconsumptie, waardoor mensen met tegengestelde maatschappijbeelden elkaar vaker ontmoeten, bijvoorbeeld door middel van laagdrempelige, ludieke of juist inhoudelijke activiteiten en bijeenkomsten op wijk- of stadsniveau.
Meer informatie
Lees het volledige rapport ‘Gedragen gedragsbeleid voor de omgang met desinformatie. Een verkenning van de desinformatie-aanpak in Amsterdam, Rotterdam en Utrecht.’ en bekijk de policy brief.
Of neem contact op met Maarten Hillebrandt, m.z.hillebrandt@uu.nl of Robert Weijers, r.j.weijers@uu.nl.