Wat is waar?
Feiten over nepnieuws
“Fake news” roept de 45ste president van de VS om de haverklap en zeker als de media iets melden wat niet in zijn kraam te pas komt. Hoe zit dat? Zijn er geen feiten meer, of doen feiten er niet meer toe? Welke rol spelen sociale media in deze kennelijke teloorgang van het serieuze nieuws?
Universiteitshoogleraar en alumna José van Dijck geeft toelichting.
Facebook is de grootste verspreider van nieuws ter wereld.
We spreken elkaar in een prachtig pand Achter de Dom, waar de universiteitshoogleraren een eigen stek hebben gekregen. “Ik ben in 1987 naar de VS gegaan om te promoveren op een onderwerp uit de Letterkunde. Maar daar bleek een heel sterk departement communicatie te zitten. Dat was in Nederland toen nog een vrij nieuwe richting waarmee ik me in toenemende mate ben gaan bezighouden.”
Aldus José van Dijck over haar ontwikkeling van student Nederlands en Algemene Literatuurwetenschappen in Utrecht tot hoogleraar ‘media en digitale samenleving’ aan diezelfde instelling. Een persoonlijke Werdegang, maar ook een ontwikkeling binnen de Geesteswetenschappen. Die zijn zich steeds meer gaan bezighouden met onderwerpen als communicatie, (digitale) media en informatie en met daarmee samenhangende thema’s van groot maatschappelijk belang. Zoals het thema ‘nepnieuws’.
Met name binnen het populisme speelt de confirmation bias een grote rol.
Het idee dat nieuws uitsluitend gemaakt wordt door serieuze journalisten leeft volgens Van Dijck vooral bij wat oudere mensen. “Die zijn gewend om rechtstreeks naar de bron te gaan, naar het medium dat het nieuws in eerste instantie verspreidde. Dat medium zegt al veel over hoe het nieuws te beoordelen. De lezer weet dat NRC een andere afzender is dan de Telegraaf. Die context valt op internet vaak weg waardoor de betrouwbaarheid en objectiviteit van het nieuws moeilijk zijn in te schatten. We noemen dat verschijnsel ‘context collapse’. Als nieuws en roddel en achterklap door elkaar worden aangeboden, weet de consument van die gemêleerde informatie niet meer wat hij geloven moet en wat niet”, aldus Van Dijck.
Is daar iets aan te doen? Is het mogelijk om aan de informatie op Facebook en andere digitale media context toe te voegen, opdat de lezer wél een inschatting kan maken van de betrouwbaarheid? Van Dijck is er pessimistisch over: “Dat wordt zeker geprobeerd: er zijn allerlei initiatieven om bronnen transparant te maken, feiten te checken en nepnieuws te onthullen. Het is nu niet duidelijk wie verantwoordelijk is voor misinformatie.
In EU-verband is naar deze vraag gekeken door de High Level Expert Group on fake news and disinformation (o.l.v. de Utrechtse hoogleraar Madeleine de Cock Buning), maar veel burgers waren bang dat dan de staat zou gaan bepalen wat wel en niet mag op internet en dat komt dicht in de buurt van censuur. Toch wil je ook commerciële partijen die verantwoordelijkheid niet helemaal geven. En burgerorganisaties zelf laten filteren is zeker een optie, maar biedt dat voldoende tegenwicht? De kwaliteit van die nieuwsstromen waarborgen is nog niet zo eenvoudig; het is wel een gedeelde verantwoordelijkheid en we moeten opnieuw leren daarmee om te gaan.”
Volgens Van Dijck is er ook een grote groep die het niets kan schelen of iets nepnieuws is of niet. “Traditionele media doen regelmatig aan factchecks. Maar veel burgers zijn helemaal niet geïnteresseerd in de feiten; ze willen vooral dat hun mening of vooroordeel bevestigd wordt. ‘Confirmation bias’ heet dat. Met name binnen het populisme speelt deze denkwijze een grote rol. Het doet er eigenlijk niet toe of het nep is, wij noemen het zo want het strookt niet met onze eigen waarheid. En door iets nep te noemen, geef je tegelijk aan dat wat je zelf beweert géén nep is. Dus wat Trump doet is roepen dat de New York Times en CNN en al die andere mainstream media niet te vertrouwen zijn, wat impliceert dat Trump zelf wél te vertrouwen zou zijn.”
Na bijna dertig jaar als hoogleraar terugkeren naar de universiteit waaraan je ook gestudeerd hebt, blijkt een verrassende ervaring, vertelt professor Van Dijck. “Na mijn afstuderen in Utrecht ben ik aan de Universiteit van Californië (San Diego) gepromoveerd, en vervolgens weer in Nederland les gaan geven en onderzoek gaan doen. Begin 2017 ben ik in Utrecht benoemd. Ik vond het verbazingwekkend dat je na zo’n lange tijd nog regelmatig mensen tegenkomt die tijdens mijn studententijd hier ook al rondliepen. Een prettige vorm van ‘thuiskomen’.”
In de VS ontvangt bijna veertig procent van de nieuwsconsumenten hun nieuws via ľϸӰ Feed.
Maar hoe zit dat nou met dat nepnieuws? Nieuws wordt toch niet gemaakt door Facebook maar door serieuze journalisten, die er in de regel een eer in stellen zo dicht mogelijk bij de waarheid te komen? Facebook is toch niet meer dan een sociaal netwerk waar Jan en alleman alles op kwijt kan, tot en met de grootst mogelijke onzin?
Van Dijck: “Facebook maakt inderdaad niet zelf nieuws, zoals kranten of het tvjournaal. Maar het is wel een distributeur van nieuws. Wat Facebook doet is gebruikers, content en adverteerders bij elkaar brengen. En nogal wat gebruikers consumeren nieuws via dit platform; in de VS ontvangt bijna veertig procent van de nieuwsconsumenten hun nieuws via ľϸӰ Feed. Daarmee is Facebook de grootste verspreider van nieuws van de wereld geworden, maar wel een die zichzelf heel lang niet verantwoordelijk voelde voor het filteren van fake news of hate speech. Door grote maatschappelijke en politieke verontwaardiging huren ze steeds meer redacteurs in die de nieuwsstroom op Facebook moeten schoonhouden. Maar Facebook heeft ook een commercieel belang: zoveel mogelijk clicks en dus aandacht voor advertenties krijgen.”
Een steeds groter deel van het maatschappelijk verkeer verloopt via online platforms.
“Het kwalijke daarvan is, dat op die manier het vertrouwen in instituties wordt ondermijnd”, vervolgt Van Dijck. “De journalistiek is niet meer te vertrouwen, de rechterlijke macht niet, en wetenschap is ook maar een mening. Het enige wat we daartegen kunnen doen is volgens mij die institutionele checks en balances te blijven koesteren. Via transparantie, peerreviews, rectificaties, wederhoor, rechterlijke toetsing, enzovoort. Open instituties zijn heel belangrijke pijlers van onze samenleving. Ik ben heel blij dat dit één van de vier onderzoeksthema’s van de Universiteit Utrecht is.”Daar ligt dus een taak voor het onderzoek. Ook voor het onderwijs? U heeft ooit gezegd dat mediawijsheid integraal bestanddeel zou moeten zijn van de academische vorming. “Het internet biedt natuurlijk een schatkamer aan informatie, maar die is niet altijd eenvoudig te navigeren. Mensen die zelf gaan googlen denken vaak dat ze net zoveel weten als wetenschappers”, vreest Van Dijck.
“Ze denken beter dan artsen te weten of vaccins nodig zijn en of de ijskap smelt vanwege CO2- uitstoot of niet. We moeten onze kinderen en studenten duidelijk maken dat informatie niet hetzelfde is als kennis. Informatie kun je prima via Google ophalen, maar kennis vereist dat je die informatie kunt wegen, dat je onzin eruit kunt filteren, dat je feit en opinie kunt onderscheiden.
Mediawijsheid is een belangrijk thema.
Mediawijsheid is een belangrijk thema. Kinderen moeten niet alleen leren zoeken op internet en kritisch leren omgaan met bronnen, maar ze moeten ze ook leren afwegen en beoordelen. En natuurlijk moeten ze weten welke effecten bijvoorbeeld sociale media kunnen hebben op gedrag, zoals verslaving of pesten. Daar ligt inderdaad een taak voor het onderwijs.”
Volgens Van Dijck is dat ook te zien aan hoe de geesteswetenschappen zich hebben ontwikkeld en hoe haar eigen wetenschappelijke ontwikkeling is verlopen. “Toen ik in Utrecht Nederlands kwam studeren, waren we met 300 eerstejaars. Ongeveer de helft daarvan is later gaan werken in de communicatie of bij media. Daar bevond zich de werkgelegenheid, maar opleidingen op dat gebied waren toen nog dun gezaaid. Die zijn er nu wel, met als gevolg dat de talenstudies zijn gaan leeglopen; het aantal eerstejaars Nederlands is nu nog maar een fractie van die 300 van toen.”
Dat sociale media een onderwerp van groot belang is voor wetenschappers, vindt Van Dijck evident. “We beschikken over steeds meer platforms die ons hele bestaan beheersen. We hoeven zogenaamd geen krant meer om het nieuws tot ons te nemen, we hebben geen scholen meer nodig om kennis te vergaren, geen reisbureaus om vluchten te boeken en ga zo maar door. Van Airbnb tot Uber en van Nextdoor tot Facebook: een steeds groter deel van het maatschappelijk en economisch verkeer verloopt rechtstreeks via dit soort platforms. Daar gaat mijn laatste boek over. De waardering van die platforms is overwegend positief. Ze zouden voor minder overhead en minder overheid zorgen; we regelen voortaan alles zelf vanachter onze laptops of mobiele telefoons. Maar waaraan voorbij wordt gegaan, is de invloed van deze platforms op publieke belangen.
De big five, GAFAM (Google, Apple, Facebook, Amazon en Microsoft), leveren vrijwel de complete infrastructuur voor die platforms en organiseren daarmee onze hele samenleving. Die bedrijven hebben dus een enorme macht over onze maatschappij, terwijl ze alle vijf in de VS gevestigd zijn en ook volgens Amerikaanse normen en waarden opereren. Bijvoorbeeld wat betreft bemoeienis van de overheid; regulering op het gebied van privacy is er in de VS nauwelijks. In Europa voelen we juist de behoefte om onze publieke waarden verankerd te zien in platforms en zijn dus minder wars van overheidsregulering. Wij willen garanties voor toegankelijkheid van nieuws, voor veiligheid, privacy van onze gegevens, een eerlijk speelveld en betrouwbaarheid. Daaraan wordt al gewerkt, via de AVG bijvoorbeeld (de Algemene Verordening Gegevensbescherming), of via boetes die Google opgelegd kreeg vanwege het overtreden van de mededingingswet. Maar het is enorm lastig om in zo’n platformsamenleving die publieke waarden goed te borgen. Daar ligt dus nog een hele opgave voor maatschappij én wetenschap.”
José van Dijck studeerde in Utrecht Nederlands en Algemene Literatuurwetenschap en promoveerde aan de ľϸӰ of California, San Diego (VS) op een onderzoek naar wetenschapscommunicatie. In 2001 werd ze hoogleraar Mediastudies aan de Universiteit van Amsterdam. Van 2015 tot 2018 was ze president van de KNAW en per 1 januari 2017 trad ze aan als universiteitshoogleraar aan de UU om onderzoek te doen naar de digitale samenleving, sociale media en mediatechnologieën. Haar meest recente boek The Platform Society (2018), samen met Thomas Poell en Martijn de Waal, gaat in op de strijd om publieke waarden in een online wereld.
Tekst Armand Heijnen
Beeld Ed van Rijswijk
Dit artikel verscheen eerder in ons alumnimagazine Illuster (maart 2019). Illuster verschijnt tweemaal per jaar en wordt gratis toegestuurd aan alle alumni met een bij ons bekend postadres.
Bekijk ook het dossier over nepnieuws, met bijdragen van verschillende Utrechtse wetenschappers.