Het dier centraal

De rol van de dierenarts in het vormgeven van de veehouderij van de toekomst

Het Mansholt-model heeft afgedaan. Hoe de veehouderij van de toekomst precies eruitziet, is nog niet helder. Dat dierenwelzijn daarin steeds belangrijker wordt staat wel vast. Welke rol moet de dierenarts spelen in het vormgeven van een dierwaardige veehouderij? We spreken erover met , pluimveedierenarts bij Avivet, hoogleraar dierenwelzijn Bas Rodenburg en hoogleraar diergedrag Saskia Arndt.

Twee kippen in een hok

Is de diervriendelijke veehouderij van de toekomst grootschalig en high-tech, of gaan we juist natuurinclusief en op kleine schaal dieren houden?

Bas Rodenburg: ‘Wat wij vooral zien is dat we het dier centraal gaan stellen. Als we meer recht willen doen aan het dier, moeten we een rijkere omgeving aanbieden. Dat kan in een heel natuurlijke setting, maar waarschijnlijk ook in een grote varkensstal. Op verzoek van de minister werken we bij de Raad voor Dieraangelegenheden aan een zienswijze over een dierwaardige veehouderij. Waaraan moet een omgeving voldoen voor het dier om gezond te zijn en zich goed te voelen? Maar ook maatschappelijk-ethisch: wat doen we wel en niet met dieren? Pas je het dier aan de omgeving aan, of alleen de omgeving aan het dier?’

Als het dier centraal staat, betekent dat dan dat dierenartsen zich meer zullen moeten specialiseren?

Vera Bavinck: ‘Dat is sowieso al aan de orde. Er zijn in Nederland nog wel allround dierenartsen, maar je ziet toch steeds meer specialisatie. Wij zien het ook in de praktijk: er kloppen bij ons grote bedrijven aan die al een dierenarts voor de koeien hebben, maar toch liever voor de legkippen een aparte specialist willen. Bij Avivet specialiseren we in legkippen, met een groot aandeel biologisch gehouden leghennen, en concepten zoals Rondeel. Heel anders dan in Australië, waar ik mijn loopbaan begon. Daar ben je vanwege de grote afstanden per definitie allrounder en behandel je noodgedwongen zelfs ook af en toe een mens.’

Portret van Vera Bavinck, buiten met kip in de handen
Vera Bavinck, pluimveedierenarts bij Avivet. Beeld: MBE-Photography

Natuurlijk is het goed om eendagskuikens niet te vergassen. Maar wat zijn welzijnsrisico’s bij de opfok van deze dieren?

Vera Bavinck
Pluimveedierenarts bij Avivet.

Gaan we in de toekomst niet meer sleutelen aan dieren? Geen snavels knippen, niet meer fokken op gedrag?

Saskia Arndt: ‘Daar zou ik niet zo stellig in willen zijn. Dieren houden is compromissen sluiten tussen menselijke en dierlijke behoeftes. Verminkende ingrepen die het welzijn van de dieren negatief beïnvloeden moeten we niet meer uitvoeren. Als je het welzijn van het dier wilt waarborgen, pas je de omgeving en je managementpraktijken aan. Gericht fokken op bepaalde eigenschappen kan daarnaast ook bijdragen aan dierenwelzijn.’ Bavinck: ‘Daar zitten wel grenzen aan. Je wilt geen zombiekippen.’ Arndt: ‘Zeker niet. Maar sinds wij mensen dieren houden, hebben we ze aangepast aan onze behoeftes en gefokt op hoge productie en minder agressief gedrag. Hoe definiëren we ‘natuurlijk’ of ‘normaal’ gedrag als voor sommige dieren de oorspronkelijke wildvorm zoals de oeros inmiddels is uitgestorven? Dé koe of hét varken bestaan niet, want je hebt naast verschillen tussen rassen ook nog eens te maken met individuen. Willen we huisvesting en bedrijfsvoering verbeteren, dan moeten we meer fundamenteel onderzoek doen naar dierenwelzijn, en onze inzichten vervolgens vertalen naar de praktijk.’

Hoe bepalen we onder welke voorwaarden we dieren willen houden?

Arndt: ‘Als we ver genoeg vooruit kijken, kan het best zo zijn dat we grotendeels overstappen op kweekvlees en een plantaardig dieet. Maar zover is het nog niet. We zullen nog een hele tijd dieren blijven houden, dus als maatschappij moeten we antwoord geven op de vraag: op welke manier vinden we dat gerechtvaardigd? Helaas is het debat in Nederland sterk gepolariseerd, in het algemeen, maar zeker ook over dit onderwerp. Toch moeten we dat zwartwit denken verlaten om gezamenlijk tot oplossingen te komen die voor mens (boer, dierenarts, consument) en dier acceptabel zijn.’

Bavinck: ‘Ik zie dat zwart-wit denken ook in de praktijk. Toen ik in de pluimveehouderij ging werken, verbaasde ik me over de sceptische houding van collega-dierenartsen over dierenwelzijnsorganisaties. Werken in de intensieve pluimveesector en tegelijkertijd lid zijn van een organisatie als Caring Vets is niet vanzelfsprekend en ook niet overal geaccepteerd. Terwijl een groot aantal studenten diergeneeskunde het volgens mij eens is met de standpunten van Caring Vets. Eenmaal afgestudeerd kom je pas in aanraking met alle facetten van de veehouderij. Ik zie dat veel dierenartsen snel vaste overtuigingen uit de sector aannemen. Deze overtuigingen gaan veelal uit van het economische model van de huidige veehouderij en dat is zonde, want als dierenarts moet je veehouders niet alleen helpen met acute veterinaire problemen, maar ook met de lange termijn: hoe ontwikkelt de samenleving (dus ook de sector) zich; wat kan er anders of beter?’

Portret van Saskia Arndt
Saskia Arndt, hoogleraar Diergedrag. Beeld Ed van Rijswijk

Dé koe of hét varken bestaan niet.

Saskia Arndt
Hoogleraar Diergedrag

Welke uitdagingen zie je voor dierenartsen in de pluimveesector?

Bavinck: ‘Er is te weinig transparantie over problemen in de sector. We moeten meer gegevens over welzijn verzamelen. Pas dan kan je problemen goed analyseren en werken aan oplossingen. Veehouders en hun dierenartsen staan niet te springen om openheid te geven, uit angst voor negatieve reacties en nieuwe eisen vanuit de politiek. Heel begrijpelijk, want soms lijkt de stok om veehouders te slaan met de dag groter te worden en de marges zijn heel klein.’ Bavinck vervolgt: ‘Toen ik voor het eerst als pluimveedierenarts ging werken, schrok ik van het grote aantal borstbeenfracturen. Ik kwam uit de gemengde praktijk en had nog nooit in mijn loopbaan over een fractuur horen zeggen: ‘Dat is normaal, hoort erbij’. Informatie over hoe vaak en wanneer die breuken voorkwamen was er niet. Dat ging er bij mij niet in, dus ben ik gaan bijhouden hoe vaak ik het zag, bij welke koppels en in welke omstandigheden. Dat was het begin van welzijnsmeetinstrument KipKompas. Daarmee toetsen we een aantal criteria bij een koppel leghennen, zoals pootbeschadigingen, borstbeenafwijkingen en het verenkleed. Verenpikken kan het gevolg zijn van een darmstoornis, maar het kan ook te maken hebben met de zoninval in de stal. Met de inzichten uit KipKompas kunnen we de best mogelijke omstandigheden creëren voor het houden van een koppel gezonde kippen. Dat is goed voor het dier, maar ook voor de ondernemer: kippen met een goed verenkleed hoeven niet extra te eten om zich warm te houden en er is minder uitval.’

Portret van Bas Roodenburg
Bas Rodenburg, hoogleraar Dierenwelzijn.

Het blootleggen van problemen ligt natuurlijk wel gevoelig.

Bas Rodenburg, hoogleraar Dierenwelzijn

Rodenburg: ‘Slimme systemen waarbij je met behulp van camera’s en sensoren productie- en welzijnsdata combineert, zijn ook waardevol. Als dierenarts ben je daarmee beter in staat de veehouder te adviseren. Het blootleggen van problemen ligt natuurlijk wel gevoelig. Hoe voorkom je dat jij door het verzamelen van die gegevens de reden bent dat jouw klant een boete krijgt?’ Bavinck: ‘Dat is echt een issue. Welzijn is nooit klaar, je moet eraan blijven werken en het is nooit 100% goed of fout. Ik denk dat we die angst voor openheid kunnen overwinnen als dierenartsen meer samen optrekken met welzijnsorganisaties zoals de Dierenbescherming, of concepten met een welzijnsclaim. Op grotere schaal data verzamelen en analyseren kan ook helpen. Als je data integreert op een hoger niveau, kun je openheid creëren zonder dat de individuele veehouder de boeman is.’

Welke nieuwe concepten vind je veelbelovend?

Bavinck: ‘Ik vind de dubbeldoelkip, een kip die zowel eieren als vlees levert, een interessant model. Dat lijkt ouderwets, maar we hebben het over heel moderne genetica. Wat me opvalt, is dat wij als beroepsgroep veel te weinig betrokken zijn bij de ontwikkeling van nieuwe welzijnsconcepten. Neem broederhaantjes; natuurlijk is het goed om eendagskuikens niet te vergassen. Maar wat zijn welzijnsrisico’s bij de opfok van deze dieren? Welke omgeving en welk voer is het beste? Daar zouden dierenartsen samen met veevoervertegenwoordigers, fokkerijorganisaties en andere experts naar moeten kijken, voordat zo’n concept breed wordt uitgerold. Ik zie hetzelfde gebeuren bij het rechtop vangen van kippen. Wat betekent dat medewerkers de dieren niet aan hun pootjes, maar rechtop, onder de borst vasthouden.'

Rodenburg: ‘Onderzoekers moeten ook nauwer betrokken zijn bij deze ontwikkelingen. Nieuwe concepten of criteria voor consumentenlabels zijn vaak niet wetenschappelijk onderbouwd.’

Als beroepsgroep kunnen wij een belangrijke bijdrage leveren aan een dierwaardige veehouderij

Vera Bavinck
Pluimveedierenarts bij Avivet.

Hoe kan de opleiding Diergeneeskunde inspelen op deze ontwikkelingen?

Rodenburg: ‘We moeten studenten voorbereiden op een complexe toekomst, waarin ze zullen samenwerken met veehouders, andere experts en erfbetreders. Ons partnerschap met Wageningen ľ¹Ï¸£ÀûÓ°ÊÓ & Research en de Technische Universiteit Eindhoven biedt mooie kansen: we kunnen studenten samen aan een dierenwelzijnscasus laten werken en ze uitdagen om oplossingen te ontwikkelen op basis van hun veterinaire, zoötechnische en technologische expertise. Zo leren ze elkaars taal te spreken en elkaars kennis te waarderen.’

Bavinck: ‘Het zou heel mooi zijn als die complexiteit en de rol die je als dierenarts in het grote geheel hebt nog meer aan bod komt in de opleiding. Dierenwelzijn is ingewikkeld en onzeker. Dat is spannend, maar ook leuk. Als beroepsgroep hebben wij een belangrijke bijdrage te leveren aan een dierwaardige veehouderij. Maar de kern van ons dagelijks werk blijft natuurlijk altijd: dieren gezond maken en houden.’

Dit is een artikel uit Vetscience nr.11.

Vetscience